Handicap


Help_kop

Handicap

Ik loop de snackbar op het plein binnen. De Egyptenaar begroet mij met meer enthousiasme dan gewoonlijk.
Hè, hè,” zegt hij, “daar ben je eindelijk!" Ik zie de opluchting op zijn gezicht.
Daar kijk ik van op want zoveel verdient hij – gelukkig maar - nu ook weer niet aan mij, en hoewel we altijd wat te kletsen hebben, het is mij volkomen onduidelijk waar ik deze uitbundige begroeting aan te danken heb.
Ja,” zegt hij lachend, “ik wilde je al maanden iets vragen maar je kwam maar niet!
Dat klopt, ik had me namelijk voorgenomen geen gefrituurde calorieën meer te eten want je kunt dat niet altijd ongestraft blijven doen. Maar goed, op deze informatie zit hij natuurlijk niet te wachten, dus ik vraag hem wat er is.
Hij vertelt me dat een goede vriend van hem, een Marokkaan, op zoek is naar een lerares Nederlands die bijles kan geven aan zijn zoontje. De moeder is een Egyptische en vooral de vader spreekt goed Nederlands, die heeft een eigen zaak en geld speelt geen rol.

De vader spreekt heel goed Nederlands,” herhaalt de Egyptenaar die een jaar of dertig in Nederland woont (Hij heeft nog bij een 'Wimpie' gewerkt in de Kalverstraat.) en nog steeds een kromprater is, dus hoeveel waarde ik aan deze mededeling mag hechten, valt moeilijk in te schatten.

Hoe oud is dat zoontje?” vraag ik.
Vier.”
Vier!?”, roep ik verbaasd uit. “Hoe kan een kind van vier nu bijles nodig hebben? Het zit amper op school!
De Egyptenaar heeft ondertussen de patat in het vet gegooid, het duurste en beste vet, heeft hij mij al eens verzekerd, dat hij altijd op tijd ververst. En zo hoort het ook.
Het zit zo,” legt hij uit. “De ouders willen dat hun zoontje goed Nederlands leert spreken, ze zijn bang dat hij een achterstand oploopt want in de klas spelen ze nu alleen maar. Begrijp je? Ze maken zich zorgen. Ze willen daarom dat hij nu al bijles van een Nederlandse lerares krijgt zodat hij goed Nederlands kan leren, dat vinden ze heel belangrijk maar ze kunnen niemand vinden en omdat ik jou ken, heb ik ze beloofd dat ik het jou zal vragen. Wacht, ik zal hem meteen even bellen, dan kun je met hem spreken.”
Hij loopt naar de telefoon.
Nee!” roep ik. “Niet doen, ik weet helemaal niet of ik hem kan helpen, want ik werk niet met kinderen maar met volwassenen.

De Egyptenaar kijkt me teleurgesteld aan. Hij begrijpt het niet, je bent een lerares Nederlands of je bent het niet, lijkt hij te denken. Waarom wil ik hem niet helpen? En wat ik heb gezegd, is niet helemaal waar, ik heb wel degelijk privéles gegeven aan jonge kinderen van allochtone (niet in Nederland geboren) ouders en nog niet eens zo lang geleden. Maar dat waren kinderen van 11 of 12 jaar die in de laatste klas van de Basisschool zaten. Dat waren slimme kinderen die normaal gesproken zo naar het VWO kunnen doorstromen ware het niet dat de Cito-toets feilloos zou aantonen dat ze op het onderdeel taal, met name de spelling, alarmerend laag scoren. Zo laag, dat het advies om naar een VMBO-school te gaan voor de hand liggender is, als ze de basisschool al kunnen verlaten. De ouders van deze kinderen – bijna altijd hoogopgeleid - hebben er dus wel wat voor over om hun kind snel van deze taalhandicap af te helpen want de school faalt hierin.

Via via zijn ze bij mij terecht gekomen en ik moet zeggen dat het bijzonder verfrissend is om af en toe zo'n kind een half jaar (1 uur per week) te begeleiden. Het zijn intelligente, vaak eigenwijze kinderen die ook ambitieus genoeg zijn om de vrije woensdagmiddag op te offeren voor een succesvollere toekomst. Dat heeft een prettige samenwerking opgeleverd en met die Cito-toets is het in deze gevallen altijd goed gekomen.
Maar een kind van vier jaar! Wat moet ik in godsnaam aan een kind van vier jaar leren? Ik zie het niet voor me, maar de Egyptenaar heeft zo alle hoop op mij gevestigd, dat ik hem beloof zijn vriend, de Marokkaan, te bellen. Wie weet schiet mij naderhand nog iemand te binnen die uitkomst kan bieden al acht ik die kans gering.
Echt doen hoor, echt bellen!” roept mijn patatboer me nog na als ik zijn zaak verlaat met een extra gevulde zak patat in mijn hand.

Dat heb ik later ook gedaan, waarbij ik al snel constateerde dat dat “heel goede Nederlands” van de Marokkaanse vader te sterk was uitgedrukt. Hij sprak gewoon slecht Nederlands. Deze ouders, geen van beiden hier geboren, zijn duidelijk niet in staat hun kind de Nederlandse taal bij te brengen terwijl zij weten dat dat belangrijk is voor de toekomst van hun kind. Ik begrijp goed waarom ze zich zorgen maken. De kans dat hun zoon een (taal)handicap voor de rest van zijn leven als Nederlander oploopt, is heel aannemelijk. Maar ik kan dit gezin niet helpen met het geven van 'bijles' en ik ken ook niemand die dat wel kan. Het kind moet tijdens de opvoeding Nederlands kunnen horen, leren en daarna dromen. De enige oplossing die ik kan bedenken is dat de vrouw van de Marokkaan ook gaat werken en dat de ouders van het door de moeder verdiende extra geld een Nederlandse 'oppas-oma' (zolang de voorraad strekt) 'huren' die hun kind na schooltijd een woordje Nederlands bijbrengt.

Ik vraag me af of Aboutaleb, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid én verklaard voorstander van tweetalig onderwijs voor allochtonen dit voor ogen heeft. Want hoeveel van die ouders beseffen dat hun kind het risico loopt taalgehandicapt door het leven te moeten gaan? Althans in Nederland. In ieder geval zolang Nederlands de voertaal blijft. En hoeveel van hen die het wel beseffen kunnen het zich veroorloven hun kind op tijd het extra onderwijs/de extra aandacht te geven om te redden wat er nog te redden valt?

Om over de koning van Marokko (en de Turkse premier) nog maar te zwijgen.

Annelies van der Veer

Reacties: Handicap

Geen opmerkingen:

Een reactie posten