Toneel en literatuur in de gevangenis

Deel 2: Wil de echte Brutus opstaan 

We zien het einde van een toneelstuk, Julius Caesar van Shakespeare, waarin Brutus en Cassius, betrokken bij de samenzwering tegen en de moord op Caesar, zich verloren wanen en zelfmoord plegen. Ovationeel applaus van het publiek. De acteurs schreeuwen en juichen. In de scène daarna wordt voor de een na de ander een zware dubbele celdeur geopend. De gewezen spelers gaan in hun gevangeniskloffie naar binnen. De cipier vergrendelt de deur. Aan het eind van de film Caesar must die van de gebroeders Taviani zien we dezelfde scènes. Weer dat applaus, het enthousiasme en de trots van de spelers. Weer de celdeuren. We volgen dan één gevangene nog even in zijn cel. Vanuit zijn perspectief zien en horen we de deur nu dichtknallen. “Sinds ik de kunst ken, is de cel een gevangenis”, verzucht hij. Einde film.

De gebroeders Taviani (81 en 83 jaar oud – zie zet die fiets toch op slot), bekend van films als Kaos en
Padre Padrone, woonden een voorstelling bij van Dante’s La divina commedia, geregisseerd door Fabio Cavalli, in de zwaarbewaakte Rebbibiagevangenis in Rome. Ze waren daarvan zo onder de indruk, dat ze zelf ook zo’n project onder handen wilden nemen. Het ging hen er niet zo zeer om een voorstelling te realiseren, maar om op film te registreren wat voor invloed het maakproces op de acterende gevangenen zou hebben. Dat doet een fly on the wall – documentaire vermoeden, waarin de makers ‘toevallig’ vastleggen wat hen zoal tijdens de repetities voor ogen komt. Het tegendeel is waar. Afgezien van het begin en het eind, waarin in kleur het slot van de voorstelling Julius Caesar is te zien, is het gehele repetitieproces - gefilmd in zwart-wit – nauwkeurig geënsceneerd en volledig gescript. Niks geen spontaan meegenomen shots. Als de acteurs uit hun rol vallen en ruzie maken, gebeurt dat omdat het in het scenario staat. Ook regisseur Fabio Cavalli is een pion in het spel van Vittorio en Paolo Taviani. De beide broers zijn de eigenlijke regisseurs.

Het stuk Julius Caesar is natuurlijk niet zomaar uitgekozen. Het bevat thema’s als eerzucht, ambitie, verraad, moordzucht, geweld en spijt, die deze gevangenen die langdurige straffen uitzitten voor drugszaken en moorden, niet geheel onbekend zullen voorkomen. Op een gegeven moment in de film merkt een gevangene op, dat iedereen in het misdaadmilieu wel een Brutus kent. Zo zijn er in de film meer verwijzingen vanuit het stuk naar de eigen vroegere criminele wereld.

Het zwart-wit-gedeelte begint met een montagesequentie van een geestige castingsessie. In audities moeten de gevangenen die zich hebben opgegeven, aantonen dat ze geschikt zijn voor een rol. De regisseur vraagt hen hun naam te noemen, en andere gegevens zoals geboorte- en woonplaats, en de naam van hun ouders, en wel in twee verschillende situaties. Eerst direct nadat ze afscheid genomen hebben van geliefden. Dan wanneer ze kwaad zijn op deze of gene. Dat levert kostelijke karakterschetsen op. Moeiteloos schakelen de gedetineerden over van de ene naar de andere emotie. In een volgende scène worden de uitvallers van de uitverkorenen gescheiden en dan kunnen de repetities beginnen. In een apart zaaltje, maar ook op de gangen, de luchtplaats, of op cel, scènes waarbij gevangenen in en uit hun rol stappen, en feit en fictie met elkaar vermengd lijken te worden. Van Julius Caesar naar het gevangenisleven en weer terug. Soms werkt dat heel goed, wanneer bijvoorbeeld bestaande vetes zich lijken te vertalen in Shakespeare’s dialogen (Stine Jensen en Gawie Keijser waren er in een uitzending van Obalive met Theodor Holman erg enthousiast over), maar vaak zijn die overstapjes wel erg strak gecomponeerd en zien de repetities er eigenlijk al als kant en klare scènes uit, waadoor ze te kustmatig worden. Dat geeft de film soms ook een toneelmatig karakter.

De gebroeders Taviani zijn nog altijd de idealisten van de jaren zestig en zeventig. Ze geloven nog in de verheffende functie van kunst. Volgens velen is dat een achterhaald en naїef concept. De film Caesar must die mag dan soms te gemaakt en te bedacht lijken, toch is het fascinerend om te zien hoe de zware delinquenten met passie en overtuiging acteren en moeiteloos van het ene naar het andere register overschakelen. Shakespeare’s gewichtige taalgebruik in het eigen dialect van elke speler-gevangene. Daardoor ontstaan op de betonnen binnenplaats, in de sobere gangen en cellen, in vestibules en op balkons bevreemdende, surrealistisch aandoende taferelen, die soms ook ontroeren.

In één geval hebben de jaarlijks terugkerende voorstelling in de Rebibbiagevangenis en de volgens de Taviani’s bevrijdende geest van kunst duidelijk een professioneel effect gehad. Misschien is dat zinnetje (“Sinds ik de kunst ken, is de cel een gevangenis”) wel net zo zeer bedacht door de beide broers als de rest van de film, maar evenals Őzcan Akyol (zie uitzending van Eenvandaag van do 26 dec. jl.) in de gevangenis zijn roeping tot schrijver ontdekte en vervolgens de roman Eus schreef, zo heeft Salvatore Striano, die de rol van Brutus speelt, als enige van de troupe – sinds 2006 – uit de gevangenis ontslagen, zich in de maatschappij als acteur ontwikkeld. En met succes. Hij speelde onder meer in de succesvolle Italiaanse film Gomorro. Een maffiafilm. Dat wel. Zoals Eus (zie Toneel en literatuur in de gevangenis deel 1) verhaalt van schelmenstreken en strapatsen in het criminele circuit, zo verbeeldt Gomorro de praktijken van de Camorra in Napels, naar het boek van de onderzoeksjournalist Roberto Saviano, die sinds de publicatie ervan zijn leven niet meer zeker is. Moedig van die onderzoeksjournalist, en creatief van de nieuwbakken schrijver en toneelspeler.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten